TAALGEBRUIK TE BRUSSEL VAN DE 12DE EEUW TOT 1794
1. Inleiding
In 1985 kregen de studenten van de eerste en tweede licentie Germaanse filologie van de U.I.A. te Antwerpen een gastcollege over ‘Het taalgebruik te Brussel vóór de Franse Bezetting (1792/94-1815).’ Vooraf hadden zij een vragenlijst ingevuld.[i] Die peilde naar hun kennis zowel omtrent het actuele als het historische ‘Brussel’. Er werd hen onder meer gevraagd hoeveel procent Franstaligen Brussel telde op het einde van de 18de eeuw. Welnu, in 1985 bestonden er niet minder dan twee publicaties met het antwoord op die concrete vraag: enerzijds de beroemde Verhandeling op d’Onacht der Moederlyke tael in de Nederlanden van advocaat J.B.C. Verlooy uit 1788 en anderzijds een studie van 1979 gepubliceerd door de historicus Hervé Hasquin.[2]
De Verhandeling op d’Onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden brengt het getuigenis van een tijdgenoot: Jan Baptist Verlooy (1746-1797). Hij kende de Brusselse situatie zeer goed. Verlooy, afkomstig uit het Kempense Houtvenne, woonde en werkte immers in de ‘Princelycke Hoof(d)stadt van ‘t Nederland’. Die aanhanger van de Verlichting was advocaat bij de Raad van Brabant.[3] Volgens Verlooy telde Brussel anno 1788 slechts 5 % Franstaligen.[4] Met andere woorden: zo’n 95 % van de Brusselaars sprak op de vooravond van de Franse Bezetting (1792/94-1815) Nederlands. Naast de beroemde Verhandeling op d’Onacht was er nog een veel recentere studie. In 1979 immers had Hasquin, de resultaten gepubliceerd van een onderzoek naar het taalgebruik in de Brusselse notarisakten. Daaruit meende de hoogleraar van de U.L.B. te Brussel te mogen afleiden dat rond 1785 bijna 90 % van de Brusselse bevolking het Nederlands als voertaal had.[5]
2. Brussel, bron van alle kwaad
In 1985 bleek uit de enquête bij de Antwerpse Germanisten dat zij ervan overtuigd waren dat rond 1790 de helft van de Brusselaars Frans sprak... Zij geloofden met andere woorden dat op het einde van de achttiende eeuw te Brussel tienmaal meer Franstaligen woonden dan wat in werkelijkheid het geval was.
Dit is beslist niet uitzonderlijk. Vooral Nederlandstaligen zijn voortdurend geneigd om het belang van de verfransing van Brussel tijdens het Ancien Régime te overschatten. Die verkeerde voorstelling vloeit in belangrijke mate voort uit het uiterst negatieve imago dat ‘Brussel’ in Vlaanderen ‘geniet’.[6] Vele Nederlandstaligen voelen zich in deze stad niet thuis. Voor hen is de hoofdstad het symbool bij uitstek van het door de francofone bourgeoisie gedomineerde België. Bovendien stellen zij het te Brussel gevestigde overheidsapparaat - niet alleen het Belgische maar ook het Vlaamse en zelfs het Europese - verantwoordelijk voor tal van maatregelen die het leven van de brave burger verzuren. ‘Brussel heeft weer eens iets uitgevonden!’ luidt het vaak. Daarbij gaat men natuurlijk nogal lichtvaardig voorbij aan het nuchtere feit dat al die beslissingen, voorschriften, wetten en reglementen vrijwel steeds het werk zijn van lieden die niets met ‘Brussel’ te maken hebben.
De afkeer van Brussel slaat niet enkel op de hedendaagse situatie maar wordt ook in het verleden geprojecteerd. Zij beïnvloedt ook het beeld dat bij veel Nederlandstaligen leeft over het taalgebruik te Brussel tijdens het Ancien Régime. Dit hoeft ook geen verwondering te wekken. De hoofdstad bleek tijdens de negentiende en de twintigste eeuw in belangrijke mate verfranst te zijn. Velen geloofden dan ook dat die situatie reeds eeuwenlang bestond. Men ziet zich in die overtuiging nog gesterkt doordat Brussel na 1531 was uitgegroeid tot de hoofdstad van de Nederlanden.[7] Hier verbleef van toen af de vorst of zijn vertegenwoordiger, de landvoogd of gouverneurs-generaal met bijbehorende hofhouding en centrale administratie. En in die kringen gaf het Frans wel degelijk de toon aan. Daarom ook zijn velen ervan overtuigd dat te Brussel van oudsher een grote groep francofonen woonde. Meteen begrijpt men waar de Antwerpse filologiestudenten hun hoog percentage Franstaligen gehaald hebben.
Daarbij komt nog dat de Vlaamse Beweging ‘Brussel’ van oudsher heeft beladen met alle zonden van Israël. Zij creëerde de mythe van het ‘boosaardig Brussel’. De Brusselaars werden steevast gebrandmerkt als ‘arrogante en pretentieuze heerschappen.’ Zij waren er altijd al op uit om de vreemde machthebbers zo veel mogelijk ter wille te zijn. Reeds tijdens het Bourgondische Bewind (1406-1482) hadden die ‘snoodaards’ hun moedertaal verraden. Zowel onder de Spaanse (1482-1713) als onder de Oostenrijkse (1713-1794) Habsburgers hadden die ‘franskiljons’ het Vlaams veracht. Tijdens het Franse Bewind (1794-1815) hadden de Brusselaars naar hartelust gecollaboreerd met de bezetter, ook wanneer die het gebruik van het Nederlands verbood. Toen Koning Willem I (1815-1830) van de Verenigde Nederlanden na 1815 het Nederlands in eer wou herstellen, stuitte hij dan ook op het hardnekkig verzet van de ‘francofiele Brusselaars’. Die zouden dan ook vooraan gestaan hebben in de strijd tegen de Hollanders. Na de Belgische onafhankelijkheid (1830) zette ‘Brussel’ de kroon op het werk. De hoofdstad drong toen het Frans op aan heel Vlaanderen.[8] Tot zover de traditionele ‘anti-Brussel-mythe’.
Die voorstelling werd uiteraard sterk getekend door de jarenlange strijd voor gelijkberechtiging. Het heeft de ‘Vlaamse Beweging’ inderdaad veel moeite gekost om te bereiken dat de Nederlandstaligen op hun eigen territorium in hun eigen taal bestuurd zouden worden door eigen democratisch verkozen regeerders.[9] De Vlamingen dienden in het Belgische parlement een meerderheid te vinden voor de taalwetten die hen moesten beschermen. Een en ander vergde de steun, niet alleen van de Walen maar ook van de francofonen in Vlaanderen zelf. Bovendien gedroegen de Vlamingen zich lange tijd als superpatriotten. Zij waren fervente voorstanders van tweetaligheid in heel België. Dit stuitte echter op het hardnekkig verzet van de Walen. Die voelden immers voor ‘le Flamand’ een grote afkeer. Jules Destrée had het over ‘une répugnance instinctive et profonde.’[10] Omdat de Franstaligen zich steeds heftig gekant hebben tegen een tweetalig Wallonië, groeide België tijdens de twintigste eeuw uit tot een land bestaande uit twee ééntalige gebieden (Vlaanderen en Wallonië) en een tweetalig territorium (Brussel).
Decennialang moest de Vlaamse Beweging het opnemen tegen de Belgische machthebbers. Die regeerden Vlaanderen vanuit ‘Brussel’. Alle beslissingen kwamen van de regering die in de buurt van de Wetstraat vergaderde. In de kortste keren werd niet het Belgische regime maar wel het haast mythologische ‘Brussel’ beladen met alle zonden van Israël. Tot welke bedenkelijke mentaliteit dit leidde, blijkt op pijnlijke wijze uit de volgende verzen van de Antwerpse dichter Karel van den Oever:[11]
Brussel, dat is de laffe daad ,
tegen mijn ziel, mijn hart, mijn kracht
Brussel, dat is de laffe smaad,
die mij versmacht.
Brussel, dat is de ploertige logen,
gefluisterd tegen mijn rustig brein
dat is gal op mij gespogen
dat is onzuiver, dat is onrein
Brussel, Brussel, o gij onrecht
tegen mijn levend mijn denkend gedacht,
prangende boei waaruit ik mij vrij vecht…
Soortgelijke stoere taal weerklinkt nog steeds. Zo verklaarde een Vlaams voorman in 1978 dat Brussel maar terug moest keren naar het moeras waaruit het eens gekropen was. 12]
De historicus die, steunend op systematisch archiefonderzoek, probeert na te gaan ‘wie es eigentlich gewesen ist,’ komt algauw tot de bevinding hoe onzinnig de bewering is dat Brussel al Frans was zijn tijdens de Bourgondische vijftiende eeuw. Jammer genoeg heeft men tot 1979 moeten wachten op een dergelijk onderzoek. De gevolgen laten zich raden. In 1887 publiceerde Jan Te Winkel zijn Geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde. Daarin schrijft de Nederlandse hoogleraar ‘dat de eigenlijke schepenbrieven van Brussel tot in de 16de eeuw steeds in het Fransch werden opgesteld.’[13] Die onterechte bewering werd prompt overgenomen door de Franse taalkundige F. Brunot in zijn Histoire de la langue française.[14] Welnu, het systematisch onderzoek van àlle Brusselse archiefdocumenten uit de periode vóór 1500 leverde welgesteld drie (!) Franstalige akten van de Brusselse schepenen op. Die drie oorkonden hebben dan nog stuk voor stuk betrekking op de hertogen van Bourgondië.[15] Al de overige akten van de Brusselse schepenen zijn hetzij in het Latijn hetzij in het Diets gesteld...
Waar komt de algemeen gangbare opvatting dan vandaan? De mythe dat Brussel reeds van oudsher verfranst was, gaat merkwaardig genoeg terug op een verkeerde interpretatie van de reeds vermelde Verhandeling op d’Onacht der moederlyke tael in de Nederlanden (1788).
3. Verlooy verkeerd begrepen
De Verhandeling is reeds meer dan tweehonderd jaar oud. Toch blijft die publicatie van Verlooy nog steeds bijzonder waardevol. Zij verschaft ons immers zeer interessante informatie over de taaltoestanden in de Nederlanden. Het ware dan ook onrechtvaardig die Kempense advocaat de steen te werpen. Het probleem ligt niet bij Verlooy maar wel bij de manier waarop anderen tijdens de laatste decennia zijn werk hebben geïnterpreteerd. Blijkbaar hebben slechts weinig mensen dit werk effectief en volledig gelezen. De meeste kennen de Verhandeling slechts via samenvattingen in vulgariserende publicaties, in schoolboeken of in naslagwerken. Vooral de passages over het geringe prestige van het ‘Neder-Duytsch’ en over het zogenaamde ‘franskiljonisme’ van de Brusselaars werden voortdurend dik in de verf gezet[16].
Andere - minstens even belangrijke - uitspraken van Verlooy liet men bovendien onvermeld. Vele mensen geloven dat Verlooy een Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael te Brussel zou geschreven hebben. Toch gaat het volgens de titel wel degelijk over de Nederlanden. De 18de-eeuwse auteur hekelde zelfs niet alleen de verwaarlozing van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden maar laakt evenzeer de onverschilligheid waarmee de Noord-Nederlanders hun moedertaal bejegenen. Zuid- en Noord-Nederlanders moeten samen het ‘Neder-Duytsch’ verdedigen. De Brusselse advocaat formuleert zelfs een aantal concrete voorstellen om de volkstaal te herwaarderen.
Verlooy beperkt zich niet tot het louter beschrijven van de teloorgang van de moedertaal. Hij gaat ook op zoek naar de oorzaken van die kwaal. De schuld van al dit onheil ligt volgens hem bij de Bourgondische hertogen: ‘Wy moeten deze vernedering van onzen volksaerd en afneming onzer konsten niet wyten, als aen ‘t huys van Burgondiën. Te weten, als dit aen de souveryniteyt dezer landen gekomen is, heeft het hier een groot huysgezin nagesleept. Het stelde terstond het gants gouvernement en d’eerste raden in ’t Frans.’[17i
Niet alleen te Brussel maar in heel de Nederlanden werd het Frans de taal én van edelen én van raadsheren en ambtenaren van de centrale instellingen. Verlooy vervolgt: ‘Dus al wat iet was, of iet wilde wezen, sprak het Frans. Door dit wulig en volkryk hof en zoo menige Fransche opper- en onderbediendens der raden die men moest uyt Vrankryk trekken, was deze stad [Brussel] overstroomt van Fransmans en nam zoo veel mogelyk hunne tael ook aen.’ De taal van het hof, de adel, de regering en de centrale instellingen werd dus ‘aenveerd en geëerd door de hoofdstadt.’ Maar ook in ‘het geheel land’ zorgde een ‘blinde ingenomendheyd’ ervoor dat het Frans opgehemeld werd[18). Een paar bladzijden verder gaat Verlooy nader in op het taalgebruik te Brussel. Hij stelt zeer duidelijk dat het Frans hier ingevoerd werd door Bourgondische vorsten: ‘Deze stad Brussel heeft het Nederduytsch en het Frans. Het Nederduyts is d’oude moederlyke tael. Het Frans is ons toegebragt, gelyk gezeyd is, als het huys van Burgondiën aen de souveryniteyt deze landen gekomen is, als het hier een geheel Frans hof, Fransche raden en een Frans gouvernement gevestigt heeft.’[19]
Beide passages van de Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael in de Nederlanden zijn zeer belangrijk. Verlooy onthult hier immers het fundamentele verfransingsmechanisme. Hij laat er niet de minste twijfel over bestaan: buitenlandse vorsten waren verantwoordelijk voor het verval van de moedertaal en voor de verspreiding van het Frans in de Nederlanden. De rationele denker uit de achttiende eeuw stelt vast dat de verfransing uitging van ‘het huys van Bourgondië’ en van de andere vorsten die na hen over de Nederlanden regeerden: de Habsburgers. Met andere woorden: de verfransing komt dus niet van ‘Brussel’, zoals sommige flaminganten later zouden beweren. Wel integendeel! Meer dan de andere Nederlandse steden ‘onderging’ Brussel de sociale druk uitgeoefend door de vreemde vorsten, de hovelingen en de ambtenaren die zich in de Prinselijke Hoofdstad hadden gevestigd. Brussel is dus niet de ‘dader’ maar integendeel het eerste en het ergste ‘slachtoffer’.
4. De tol van de geschiedenis
Aangezien de verfransing het werk was van vreemde vorsten, lijkt het aangewezen de grote lijnen van de geschiedenis van de stad Brussel te schetsen en dit in het ruimere kader van het aloude hertogdom Brabant en van de Nederlanden. 20]
Een blik op de kaart van België volstaat om te zien dat het plurinationale Brussel vandaag een enclave vormt in het Nederlandse taalgebied. Bovendien zijn alle historische plaatsnamen in deze stad Nederlandstalig: Coudenberg, Ruysbroeck, Warmoesbroeck, Nieuwland, Orsendael, Borgendael… Tenslotte dragen de begoede Brusselse families uit de Middeleeuwen stuk voor stuk namen als Serhugheskint, Rodenbeeck, Kint, Meert, Van Coudenberghe, Van Ruysbroeck, Clutinc… Een en ander spreekt boekdelen over het historisch Nederlands karakter van Brussel.
Toch is de huidige Belgische hoofdstad niet meer de Nederlandse stad die zij eeuwenlang geweest is. Vooral sedert het einde van de negentiende eeuw raakten de brede lagen van de stedelijke agglomeratie verfranst. Tijdens de laatste decennia heeft zich een nieuwe evolutie doorgezet. Kort na 1960 kende Brussel een sterke inwijking, niet alleen van gastarbeiders maar ook van buitenlandse diplomaten en zakenlui. De vestiging niet alleen van de Europese en internationale instellingen maar ook van buitenlandse bedrijven maakten van Brussel een plurinationale stad. Het Engels wordt er meer en meer de internationale communicatietaal bij uitstek.[21]
Kortom: deze stad heeft in de loop der tijden haar oorspronkelijk Nederlands karakter verloren. De vraag rijst wanneer en onder invloed van welke factoren dit proces van taalverandering zich heeft doorgezet. Het antwoord daarop kan enkel door de geschiedenis worden gegeven. De huidige - overigens zeer complexe situatie - is immers het resultaat van een eeuwenlange evolutie.
4.1 De geboorte van Brussel
Aanvankelijk wees niets erop dat Brussel ooit zou uitgroeien tot de internationale grootstad van vandaag. Tijdens de vroege Middeleeuwen ontwikkelde zich aan de oevers van de Zenne een bescheiden nederzetting. Die groeide in de loop der eeuwen stilaan uit tot een centrum voor handel en nijverheid. Al is over de oudste geschiedenis van Brussel weinig met zekerheid bekend toch zijn vrijwel alle historici ervan overtuigd dat deze nederzetting aan belang won op het einde van de 10de eeuw. In 977 immers verleende de Duitse keizer Otto II het hertogdom Neder-Lotharingen aan de Karolinger Karel van West-Frankenrijk. Die vestigde zich in 979 te Brussel. Hij liet een burcht bouwen op één der eilanden in de Zenne. Van hieruit moesten Karel en zijn opvolgers de westgrenzen van het (Duitse) keizerrijk verdedigen tegen de aanvallen van de koningen van Frankrijk en van hun vazallen en handlangers, de graven van Vlaanderen.[22]
Brussel werd op het einde van de tiende eeuw voor de eerste maal een vorstelijke residentie. Niet voor lang echter. Vanaf 1005 vestigden de opvolgers van Karel van Neder-Lotharingen zich te Leuven. De eerste hertogen van Brabant vertoefden meestal in de Dijlestad. Leuven bleef trouwens tot het einde van de achttiende eeuw aanspraak maken op de titel van ‘Eerste stad van Brabant.’
4.2 Brabant
Het hertogdom Brabant telde de vier ‘hoofdsteden’ Leuven, Brussel, Antwerpen en ’s-Hertogenbosch en een aantal kleinere centra zoals Lier, Tienen, Zoutleeuw en Nijvel. Het overgrote deel van het hertogdom Brabant lag ten Noorden van de Germaans-Romaanse taalgrens en behoorde dus tot het Nederlandse taalgebied. Enkel het uiterste zuiden, het agrarische ‘Roman Pays de Brabant’ met de rijksabdij van Nijvel, maakte deel uit van het Franse taalgebied.
Brabant was een leen van de Duitse keizer. Het hertogdom genoot een ruime autonomie. De Brabantse landsheren dachten er echter allerminst aan om zich van het Rijk los te maken. Integendeel! De Brabantse hertogen waren er bijzonder trots op Rijksvorsten te zijn.[23] Zij wierpen zich op als de behoeders van de Rijksstad Aken, begraafplaats van Karel de Grote, en streefden ernaar hun aanzien in het Duitse Rijk te vergroten. De slag van Woeringen (5 juni 1288) - die niet in Brabant werd uitgevochten maar in de buurt van Keulen - vormde een schitterend hoogtepunt van die politiek.[24] Ook commercieel en cultureel[25] bestonden er nauwe banden tussen Brabant en het Duitse Rijk.
Meteen blijkt duidelijk hoezeer de geschiedenis van Brabant fundamenteel verschilt van die van Vlaanderen. Dit graafschap (met steden als Brugge, Gent, Ieper, Kortrijk en Rijsel) omvatte naast een Diets gedeelte ook een vrij groot gebied dat van oudsher Franstalig was. Bovendien hing Vlaanderen - op de streek rond Aalst na - af van de Franse koning. In tegenstelling tot de Brabanders die een zeer ruime autonomie genoten, moesten de Vlaamse graven terdege rekening houden met hun Franse suzerein. Die vorst was er immers op uit zijn gezag in Vlaanderen te verstevigen, niet alleen politiek maar ook militair. Dit leidde tot conflicten met de Vlaamse steden waarvan de slag van de Gulden Sporen (11 juli 1302) onder invloed van de 19de-eeuwse romantiek haast legendarisch werd. Sommige historici zijn ervan overtuigd dat die zege van de Vlaamse ambachtslieden en gemeentenaren verhinderd heeft dat Vlaanderen eenvoudigweg werd ingelijfd bij Frankrijk.[26i]
Desondanks stond Vlaanderen eeuwenlang, niet alleen politiek maar ook cultureel en taalkundig onder Franse invloed. In steden als Brugge, Gent, Ieper en Kortrijk die zonder enige twijfel tot het Nederlandse taalgebied behoorden en waar het volk Diets sprak, woonde een bovenlaag (de zogenaamde Leliaerts) die zich courant van het Frans bediende.[27] Het Frans was trouwens tijdens de Middeleeuwen de taal van het hof en van de adel en dit tot ver buiten Frankrijk. Dit gold onder meer voor Engeland, een land dat na de slag bij Hastings (1066) veroverd was door de Normandiërs.[28] Ook in Italië liet de Franse invloed zich gelden. De Florentijnse dichter Dante Alighieri hekelde de Italianen die hun moedertaal verachtten en dweepten met het Frans.[29]
Zelfs in het hertogdom Brabant was het Frans verspreid bij sommige adellijke families.[30] In tegenstelling echter tot het graafschap Vlaanderen bleef het Nederlands er eeuwenlang de bestuurstaal bij uitstek. Godefroid Kurth schreef dan ook dat de Brabanders hardnekkig trouw bleven aan het Diets. Volgens deze leermeester van Henri Pirenne ontsnapte Brabant aan de invloed van de Franse cultuur: ‘Le Brabant était la seule de nos provinces où l’on restât fidèle, avec une obstination patriotique à la langue maternelle, qui était le flamand lorsqu’elles [de steden Brussel, Leuven, Antwerpen, ’s-Hertogenbosch] renoncèrent à la langue savante qui était le latin, c’est en flamand qu’elles délibérèrent sur les intérêts publics. Il y a dans ce simple fait un indice des plus significatifs: le Brabant échappait au rayonnement de la culture française, il vivait de sa vie propre, il formait un royaume en miniature...’[31]
4.3 De opkomst van Brussel
Brussel ontwikkelde zich in Brabant. Beide zijn reeds eeuwenlang onlosmakelijk met mekaar verbonden. De toekomstige Europese hoofdstad lag tijdens de Middeleeuwen op een kruispunt van handelswegen van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Vooral de route die Engeland (Londen) via Vlaanderen (Brugge, Gent) met het Rijnland (Keulen) verbond, was zeer belangrijk. Zij droeg er mede toe bij dat de bescheiden nederzetting van weleer zich ontwikkelde tot een heuse stad met een eerste omwalling. In 1229 verleende hertog Hendrik I (1190-1235) aan de Brusselaars een keure. Die garandeerde de burgers een aantal vrijheden. Inmiddels groeide deze Brabantse stad uit tot een vermaard centrum van de lakennijverheid.
Vanaf de regering van de legendarische hertog Jan I (1267-1294) werd Brussel de gebruikelijke verblijfplaats van de hertogen van Brabant.[32] Toch zou Leuven nog lange tijd een geduchte concurrent blijven. Jan I verwierf groot aanzien in heel Europa. In 1288 had hij immers met de steun van de burgers van Keulen te Woeringen een coalitie verpletterd bestaande uit de aartsbisschop van Keulen en de graven van Gelre en Luxemburg. Jan I verleende de Brusselaars ook verschillende privileges en droeg bij tot de economische expansie van de stad. Omdat Brussel zich steeds verder uitbreidde, werd tussen 1357 en 1379 een tweede omwalling gebouwd.
De stad aan de Zenne nam ook op cultureel gebied een hoge vlucht. Zij groeide uit tot het belangrijkste centrum van de Brabantse gotiek. Monumentale bouwwerken als de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele (1225-1490) en het stadhuis (1401-1455) leggen vandaag nog steeds getuigenis af van het vakmanschap van de Brusselse metselaars en ‘steenbickeleren’. De grootste mysticus van de Nederlanden, Jan van Ruusbroec (1293-1381), was jarenlang een eenvoudig priester in Sint-Goedele. Hij schreef zijn mystieke traktaten in ‘onvermingheden Brusselschen Dietsche’ (zie de bijdrage van Janssens). Zij werden in het Latijn vertaald en raakten verspreid over heel Europa.
Ook op politiek gebied verwierf Brussel een steeds groter aanzien. De Brabantse steden - vooral Brussel, Leuven, Antwerpen, ’s-Hertogenbosch, Lier, Tienen, Zoutleeuw en Nijvel - pleegden regelmatig overleg met mekaar. Zo stonden zij sterker om hun belangen te verdedigen bij de Brabantse hertogen, vooral wanneer die genoodzaakt waren om een beroep te doen op de financiële steun van hun onderdanen. Dergelijke ‘beden’ werden slechts toegestaan in ruil voor concrete toezeggingen. Die stonden opgetekend in belangrijke landprivileges als de testamenten van Hendrik II (1248) en Hendrik III (1261), het Charter van Kortenberg (1312), de Waalse charters (1314) en de ‘Blijde Inkomst’ (1356). De macht van de vorst werd steeds nauwer omschreven. Net als in Engeland, bakermat van de moderne democratie, ontwikkelde zich in Brabant een ‘constitutioneel systeem’.[33] Het ‘privilegie van den Ruwaert’ (4 mei 1421) en het ‘Nieuw regiment’ (12 mei 1422) vormen de bekroning van die evolutie. In 1422 had het hertogdom Brabant een bestuursvorm verworven die begon te lijken op een parlementair regime met ministeriële verantwoordelijkheid tegenover een landsvertegenwoordiging. De Brabanders verwierven zelfs het recht om een vorst die zich niet aan de afspraken hield, af te zetten... Alles wees erop dat Brabant zich tot een onafhankelijke republiek zou ontwikkelen, vergelijkbaar met de Noord-Italiaanse stadstaten. Dat is echter niet gebeurd.
Na de dood van hertogin Johanna († 1406) raakte Brabant stilaan in handen van een buitenlandse dynastie: de hertogen van Bourgondië. In tegenstelling tot de Brabantse hertogen waren die Franse vorsten uit het huis van Valois minder afhankelijk van de financiële steun van hun onderdanen. Ze bezaten immers niet alleen uitgestrekte goederen in Bourgondië maar heersten ook over een hele reeks andere vorstendommen als Vlaanderen, Holland, Zeeland, Friesland, Namen, Henegouwen, Luxemburg. De Brabantse steden beschikten dan ook niet meer over dezelfde macht als vroeger onder de autochtone vorsten uit het huis van Leuven. Hertog Filips de Goede (1430-1467) en zijn opvolgers lieten geen gelegenheid onbenut om de vorstelijke macht te herstellen. De ‘Grote Hertog van het Westen’ verbleef meermaals te Brussel. De plaatselijke wethouders waren erop uit om de Bourgondiër en zijn rijke hofhouding zoveel mogelijk binnen hun stadsmuren te houden.[34] Zij voerden een heuse prestigepolitiek. Tussen 1452 en 1460 lieten zij op de Coudenberg een ‘groote saele’ bouwen.[35] In 1449 stelde het stadsbestuur Jan van Ruysbroeck aan tot ‘meester van den steenwerke van den torre van der stad raithuse op de merct.’[36] De Brusselse ondernemer bekroonde de stadhuistoren met een slanke spits. Sedert 1435 hadden de Brusselse wethouders een eigen stadsschilder in dienst: Roger de la Pasture. Die man was afkomstig uit de Franse stad Doornik. Te Brussel vertaalde hij zijn naam tot Rogier vander Weyden (ca . 1400-1464).[37]
Na de dood van Maria van Bourgondië (1482) kwamen de Nederlanden - grotendeels samenvallend met de huidige Europese staten België, Nederland en Luxemburg - onder het gezag van de Habsburgers. Tijdens de regering van Karel V (1515-1555) werd Brussel het centrum van een uitgestrekt rijk ‘waar de zon nooit onder ging’ (Duitsland, Oostenrijk, Spanje, Italië, Spanje en een aantal overzeese gebieden). Vanaf 1531 waren de hofhouding en de centrale administratie te Brussel gevestigd. De kunsten kenden hier een grote ontplooiing. Vooral de houtsnijders en tapijtwevers (‘leeghwerckers’) bereikten een zeer hoog artistiek peil. Brusselse wandtapijten en houten retabels (altaarstukken) sieren vandaag nog steeds talrijke musea, kerken en paleizen in binnen- en buitenland. Ook de wetenschappen namen een hoge vlucht. De Brusselaar Andreas Vesalius († 1564) geldt als de grondlegger van de moderne anatomie.[38]
4.3 Reformatie en Reconquista
Begin zestiende eeuw drong de reformatie vanuit Duitsland en Zwitserland de Nederlanden binnen. Ook te Brussel woonden vele aanhangers van de hervorming. Zowel Keizer Karel V (1515-1555) en meer nog zijn zoon Filips II (1555-1598) traden hardhandig op tegen de ‘protestanten’.[39] De vrijheidslievende inwoners van de Nederlanden stonden afkerig tegenover het religieus fanatisme van de in Spanje opgevoede Filips II. Zware belastingen en het verdringen van de autochtone adel door Spanjaarden versterkten het ongenoegen.
Uiteindelijk brak een opstand uit tegen de Spaanse kroon. De Nederlanders - zelfs die van buiten Brabant - beriepen zich uitdrukkelijk op de Brabantse privileges. Die bepaalden immers dat onderdanen niet moeten gehoorzamen aan een vorst die zich niet aan de afspraken houdt. De Spaanse Habsburgers werden verdreven en Filips II werd afgezet (‘Placcaet van Verlatinghe’).[40] Alexander Farnese slaagde er echter in de Zuidelijke Nederlanden - grotendeels samenvallend met het huidige België en Luxemburg - te heroveren (1585). De Noordelijke Nederlanden (grotendeels samenvallend met de huidige staat Nederland) konden de Spanjaarden echter niet meer onderwerpen. De onafhankelijkheid van de Noordelijke Nederlanden werd officieel erkend bij het Verdrag van Westfalen (1648). Het Noorden, gedomineerd door Holland, groeide uit tot een protestantse handelsrepubliek. De bloei van dit gebied was in belangrijke mate het werk van de calvinisten die Brabant en Vlaanderen ontvlucht waren.
Na 1585 stonden de Zuidelijke Nederlanden opnieuw onder Spaans bestuur. De aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1633) roeiden de laatste sporen van de