De staatshervorming van 1988-1989 heeft het in 1970 opgerichte Hoofdstedelijke Gewest Brussel voorzien van eigen instellingen die Frans- en Nederlandstaligen dwingen tot samenwerking bij het bestuur van hun stad.
De kritiek die aanvankelijk tegen deze regeling weerklonk (“Ze hebben van Brussel een Derde Gewest gemaakt”) is reeds lang verstomd.
Uit de concrete praktijk van vier jaar regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest blijkt dat de nieuwe instellingen werken.
Dit betekent niet dat op taalgebied alles reeds dik in orde zou zijn. Op het niveau der afzonderlijke gemeenten en in sommige ziekenhuizen moet nog heel wat veranderen.
Constante waakzaamheid blijft vereist. Aan het harmonisch samenleven van diverse cultuurgemeenschappen op éénzelfde terrein moet overigens elke dag gewerkt worden.
De huidige toestand te Brussel kan overigens niet los gezien worden van de gewijzigde internationale situatie.
Reeds meerdere jaren is het aanzien van de Franse taal in Europa aan het tanen ten gunste van het Engels. Frankrijk drong onlangs bij de GATT-onderhandelingen zelfs aan op beschermende maatregelen ten voordele van Franse “cultuurproducten”.
Bovendien heeft de “Wiedervereinigung” geleid tot een grotere Duitse zelfverzekerdheid niet allen op economisch maar ook op cultureel vlak.
De toenemende internationalisering van Brussel doet steeds meer mensen inzien hoe relatief de zogezegde suprematie van het Frans is.
Daarbij aansluitend dient de vraag gesteld of het niet aangewezen zou zijn dat in Vlaanderen zelf - we hebben het hier dus niet over het Hoofdstedelijk Gewest - het Engels de tweede taal wordt in plaats van het Frans .
Het hanteren van een neutrale taal als het Engels, op de koop toe de wereldtaal bij uitstek , kan de verstandhouding tussen de gemeenschappen enkel verbeteren.
Niet alleen in Europa en in de wereld maar ook in Brussel is heel wat veranderd. Een paar jaar geleden leken de sociaal-economische vooruitzichten nogal rooskleurig . Vrij algemeen werd verwacht dat de komst van de Europese instellingen automatisch alle problemen zou doen verzwinden.
Thans dringt het besef door dat dit niet het geval is en dat de gigantische problemen op het vlak van stadsrenovatie, leefmilieu, tewerkstelling enzovoort niet op eigen houtje kunnen opgelost worden en dat samenwerking met andere gewesten noodzakelijk is.
Het is niet zo zeker dat Wallonië meteen staat te trappelen van ongeduld om veel in Brussel te investeren.
Het Hoofdstedelijk Gewest heeft daarom alle belang bij een goede verstandhouding met zijn meest directe buur: het Nederlandse gewest dat dank zij de recente staatshervormin-gen over een uitgebreide autonomie beschikt.
Wanneer FDF en PRL opnieuw de extreem francofone toer zouden opgaan , moet Vlaanderen aan de Brusselaars duidelijk maken hoezeer de Brusselse belangen hierdoor geschaad worden.
De voor het Hoofdstedelijk Gewest levensnoodzakelijke verstandhouding met Vlaanderen staat of valt immers met het respect voor het Nederlands in dit plurinationaal centrum.
Nog nieuw is dat de samenwerking tussen Nederlands- en Franstaligen in Brussel groeit ondermeer omdat, precies door de federalisering, heel wat conflictstof opgeruimd werd.
De hoofdstedelijke regering houdt zich immers vooral bezig met de plaatsgebonden aangelegenheden (stadsrenovatie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, economie en energie, werkgelegenheid, openbare werken en verkeer, ophalen van huisvuil, brandweer…).
In dergelijke materies bestaan zelden communautaire spanningen omdat Brusselaars - welke taal zij ook spreken – op dit vlak dezelfde belangen hebben.
De tol van de geschiedenis aanvaarden
Als machtscentrum van het lange tijd Frans-ééntalige België heeft Brussel een eigen ontwikkeling doorgemaakt.
In tegenstelling tot elders in het Nederlandse taalgebied ( bijvoorbeeld Antwerpen en Gent) waar de verfransing vrijwel volledig werd teruggedrongen, was dit in de hoofdstad met haar talrijke door Walen bemande administraties niet het geval.
Brussel vormt thans een afzonderlijk gewest met eigen instellingen en bijbehorende evenwichten aangepast aan het zeer particuliere plurinationale karakter.
Die structuren maken het echter perfect mogelijk dat de Nederlandse Gemeenschap ook te Brussel haar verantwoor-delijkheid opneemt.
Voor aangelegenheden waar de taal een belangrijke rol speelt
(zoals onderwijs, cultuur en sociale zaken) hangen de Nederlandstalige Brusselaars immers af van de Vlaamse regering.
Er bestaat weliswaar een intermediair niveau in Brussel zelf maar die “Vlaamse Gemeenschapscommissie” kan geen decreten uitvaardigen.
Het Vlaamse Parlement treedt als wetgever op voor de Nederlandstaligen in Brussel.
Inzake onderwijs, cultuur en sociale zaken hebben de Brusselaars dezelfde ministers als de inwoners van Antwerpen, gent, Korrijk of Hasselt.
Zij vormen dus een volwaardig deel van de Nederlandse Gemeenschap ook al wonen zij niet in het gewest Vlaanderen maar integendeel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Indien er voortaan in die sectoren iets misloopt, zal het dus steeds moeilijker worden daarvoor de schuld te leggen bij de Franstaligen.
Als er één plaats is waar Vlaanderen kan bewijzen dat het een volwassen en krachtige gemeenschap vormt, dan is het wel in Brussel.
Heel anders verlopen de zaken aan Waalse kant. Daar worden de “Bruxellois” meer en meer op afstand gehouden door het Waalse Gewest.
Onder deze francofonen zitten immers een groot aantal Vlamingen die weliswaar onder sociale druk verfranst werden maar die zich niettemin weinig verwant voelen met een Wallonië dat - terecht of ten onrechte - als collectivistisch beschouwd wordt.
Mede daarom wil Wallonië resoluut zijn eigen weg gaan, los van Brussel. Zo zal de COCOF (opvolgster van de voormalige Franse Cultuurcommissie) vanaf in januari 1994 aparte decreten moeten uitvaardigen voor de in Brussel wonende Franstaligen.
Jammer genoeg staan vele Vlamingen nog onverschillig ten aanzien van deze stad die voor hen nog steeds als het symbool geldt van het verfransende Belgische regime.
Brussel is nog al te vaak de boze dader daar waar deze stad in feite het eerste en ergste slachtoffer is geweest.
Omdat Brussel niet “zuiver Vlaams” is en omdat Brussel te vuil en te verkrot is , er teveel auto’s rijden, wordt het al te vaak een stad om te werken en te winkelen maar niet om er te wonen.
Recent kwam daar nog het argument bij van de dure prijzen van gronden, huizen en appartementen.
Zeker op een moment dat Wallonië Brussel meer en meer afstoot hebben de Vlamingen (en ook de Noord-Nederlanders) er alle belang bij om hier aanwezig te blijven.
Vlaanderen moet bovendien op een constructieve manier met het Hoofdstedelijk Gewest samenwerken. Daartoe zij trouwens redenen te over.
Eerst en vooral is er de geografische nabijheid. Deze grootstad ligt niet buiten Vlaanderen, zij vormt integendeel een enclave in dit gewest.
Het zou een grote illusie zijn te geloven dat Vlaanderen zich kan terugtrekken in een “splendid isolation”.
Indien Brussel, aan haar lot overgelaten, zou uitgroeien tot een duale samenleving met enerzijds rijke wijken bewoond door begoede inwoners van Belgische of buitenlandse afkomst en anderzijds verkrotte buurten waar verpauperde autochtonen en allochtonen samenhokken, zijn gewelddadige uitbarstingen niet ondenkbaar.
Als gewest dat Brussel omringt, zal Vlaanderen in dat geval mee in de brokken delen.
Bovendien wonen er in Brussel zo’n 250.000 Nederlands-taligen die - precies in de confrontatie met andere nationali-teiten - vaak zelfbewuster zijn dan de Nederlandstaligen uit Vlaanderen zelf.
Verder is er het “strategisch” belang van Brussel als inter-nationaal centrum.
Reeds nu worden er heel wat belangrijke beslissingen getroffenen dit zal in de toekomst steeds vaker het geval zijn.
Er is ten slotte nog een ander argument: de belangrijke bete-kenis van Brussel in onze algemeen Nederlandse cultuur-geschiedenis.
Een aantal francofonen steigeren telkens weer wanneer zij met dit historisch feit worden geconfronteerd.
Dat mensen het licht van de zon loochenen, is natuurlijk erg voor hen.
Mensen kunnen hun eigen tijd maar onbevangen beleven als zij goed beseffen hoe de huidige complexe toestanden historisch gegroeid zijn.
In dit verband hoeven trouwens geen misverstanden te rijzen.
Wanneer wij Brussel beschouwen als een stuk van onze Nederlandse cultuurgeschiedenis, dan heeft dit geen uitstaans met een egoïstisch “van ons en van niemand anders”.
Wij Nederlandstaligen hebben, reeds lang aanvaard dat Brussel vandaag niet meer de “Dietse” stad is die zij eeuwenlang is geweest. Laat staan dat wij er zouden naar streven die toestand te herstellen !
In tegenstelling echter tot sommige Franstaligen echter beseffen wij dat Brussel niet de ééntalig Franse stad is geworden waarvan sommigen droomden of nog steeds dromen.
Aan dit onzinnige ( en voor Brussel zelfs rampzalige) streven naar hegemonie hebben de internationalisering en de opeenvolgende migratiegolven een einde gemaakt.
Brussel werd zoals Guido Fonteyn het schreef “een stad van minderheden”.
Wanneer wij zeggen dat Brussel een stuk van ons is dan vormt dat met andere woorden geen uiting van een opdringerig revanchisme dat streeft naar een “reconquista”.
Het betekent gewoonweg dat wij ons voor onze stad verant-woordelijk voelen. Daarbij wensen wij samen te werken met al diegenen (van waar zij ook mogen komen) die zich voor Brussel inzetten.
Hierbij aansluitend dient afgerekend met een ander misver-stand, ditmaal bij de Vlamingen.
Als Nederlandstalige Brusselaars de belangen van hun stad verdedigen mag dat in Vlaanderen geen achterdocht opwekken.
Dergelijk engagement doet allerminst afbreuk aan onze gehechtheid aan de Nederlandse gemeenschap. Wel integendeel !
Onze inzet voor Brussel vormt precies de concrete verwerkelijking van de verbondenheid met die Nederlandse cultuur.
Een voorbeeld illustreert dit ten volle.
Uit vrees voor het beruchte “Derde Gewest” werd er in Vlaanderen jarenlang voor gepleit dat Brussel zou bestuurd worden door de Belgische regering.
De ondoeltreffendheid van deze bestuursvorm heeft onder-meer geleid tot het schrijnende verval van het Brussels cultuurhistorisch patrimonium.
Welnu, iedereen weet dat het hier in overweldigende mate om een … Nederlands erfgoed gat. Sedert 1989 is monumenten-zorg een bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Door thans hun verantwoordelijkheid op te nemen in de nieuwe gewestelijke instellingen, dragen de Nederlandstaligen op directe wijze bij tot het behoud en de valorisatie van hun eigen cultuur.
En welk bezwaar zou er tegen bestaan dat de Brusselaars dit doen in samenspraak met hun anderstalige stadsgenoten ?
Dit ene voorbeeld kan naar believen worden aangevuld met andere.
Wanneer het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest via renovatie, ruimtelijke ordening en een goed verkeersbeleid de stad leefbaarder poogt te maken, dan berokkent het daarmee toch geen schade aan Vlaanderen.
Wel integendeel ! Een leefbaarder Brussel kan er enkel toe bijdragen de immigratiedruk op Brabant te verminderen . Bovendien komt de veiligheid en de netheid van de stad niet alleen ten goede aan de mensen die in Brussel wonen maar evenzeer aan de tienduizenden Vlamingen die er dagelijks komen werken.
Een leefbaarder stad kan sommige van deze pendelaars er allicht toe aansporen om zich hier te vestigen.
Dat Nederlands- en Franstaligen (hetzelfde geldt overigens voor de andere te Brussel levende gemeenschappen) samen bouwen aan een beter Brussel heeft trouwens nog een ander positief effect.
Deze samenwerking leidt op termijn tot een betere verstand-houding en meer waardering voor mekaar.
Die nieuwe mentaliteit kan er enkel toe bijdragen de nog steeds bestaande wantoestanden op taalgebied te doen verdwijnen.
Een nieuwe mentaliteit
Een welvarend Brussel is geen aanslag op Vlaanderen !
Er bestaat geen tegenstrijdigheid tussen het Brussels en het Vlaams belang zolang beide gewesten de beginselen van het goede nabuurschap eerbiedigen.
De Nederlandstalige Brusselaars kunnen op dit vlak een brugfunctie vervullen.
Zij zullen daar des te beter toe in staat zijn naarmate zij vanuit Vlaanderen metterdaad gesteund worden. Heel de Nederlandse gemeenschap moet voor Brussel haar verantwoordelijkheid opnemen.
Sedert de laatste staatshervormingen kan Vlaanderen zich niet meer verschuilen achter “de ontoereikendheid van de structuren”.
Structuren zijn overigens maar waard wat mensen ervan maken.
Nu het institutionele kader voorhanden is, moet dit daadwerkelijk en vanuit een positieve ingesteldheid gebruikt worden.
Wij mogen onze tijd die zo rijk is aan nieuwe en boeiende mogelijkheden niet langer verkwisten aan steriele discussies en chagrijnig gekanker.
In Brussel - maar dat geldt evenzeer in Vlaanderen zelf - hebben wij behoefte aan concrete actie op het terrein.
Zeer belangrijk is een degelijk onderwijs dat tolerante maar tevens zelfbewuste mensen vormt, mensen die niet een zoveelste taalwet nodig hebben om in dit internationaal centrum zichzelf te blijven.
Het beste wat Vlaanderen op cultureel vlak te bieden heeft moet hier te zien zijn temeer daar het internationale
Brussel een uitstekend forum vormt om deze Nederlandse cultuur en onze gemeenschap voor te stellen aan de talloze buitenlanders die hier voor kortere of langere tijd verblijven.
Uit recent onderzoek is trouwens gebleken dat deze mensen heel wat positiever staan tegenover de Nederlandse cultuur dan door sommigen wordt beweerd.
Vele buitenlanders weten zeer goed welke uitzonderlijke rol de Nederlanden gespeeld hebben in de Europese cultuurge-schiedenis . Het komt er dan ook op aan onze cultuur uit te dragen niet alleen naar het ruimere publiek hier te lande maar ook naar de buitenlanders.
Waarop wachten overigens onze sociaal-culturele verenigin-gen om hier hun verantwoordelijkheid op te nemen ?
Zij kunnen zich met dergelijk cultureel vormingswerk heel wat verdienstelijker maken dan met een zoveelste persmede-deling over het zoveelste gevaar dat Vlaanderen zou belagen.
Soortgelijke paniekzaaierij schaadt daarenboven op een directe manier de belangen van de Vlamingen in Brussel en omgeving.
Er is niet alleen behoefte aan een cultuurbeleid maar ook aan een sociale politiek.
De sociaal zwakkeren - en ook die zijn er nog steeds in deze grootstad - moeten aan den lijve ervaren dat Vlaanderen om hun welzijn bekommerd is.
Niet alleen de Vlaamse overheid maar ook de privé-sector hebben hier een taak te vervullen. Evert Lagrou van de Sint-Lucaswerkgemeen –schap pleitte daarom onlangs zeer terecht voor initiatieven gericht op het verschaffen van woongelegen-heid tegen betaalbare prijzen.
Bij het voeren van een beleid inzake onderwijs, cultuur en welzijn mogen de migranten niet genegeerd worden.
Zij vormen immers een wezenlijk bestanddeel van de Brusselse bevolking.
Ook in dit verband is fatalistisch doemdenken uit den boze. Het is ongetwijfeld juist dat de grote meerderheid van de migranten vandaag een beroep doet op Franstalige scholen en andere dienste en instellingen. Maar waarom zou dit een definitief en onherroepelijk verschijnsel zijn ?
De geschiedenis eindigt niet met ons !
Een volk dat zich dynamisch opstelt en niet jammerend bij de pakken gaat zitten, ondergaat de historische ontwikkeling niet maar stuurt die bij.
Concrete initiatieven.
Er werd reeds op gewezen dat de COCOF sedert 1 januari 1994 zelf als wetgever optreedt voor de Franstaligen in Brussel.
Die instelling kan dan ook zeer direct op de lokale behoeften inspelen.
Hoe zal de Vlaamse Gemeenschap daarop reageren ?
Doordat Nederlandstalig Brussel ressorteert onder de Vlaamse gemeenschap moet de Vlaamse wetgever, telkens hij een decreet uitvaardigt inzake gemeenschapsaangelegenheden, er - meer nog dan vroeger - rekening mee houden dat dit decreet ook geldt voor de Nederlandstaligen in Brussel.
Er zijn dan ook specifieke modaliteiten vereist om dergelijke wetgeving op de meest efficiënte manier te kunnen toepassen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Vlaamse ministers en hun administratie moeten dan ook spontaan een “Brusselse reflex” aankweken . Dit is jammer genoeg niet altijd het geval.
Onlangs hekelde De Standaard ( (29 sept. 1993) de onverschil-ligheid die bij sommige bewindslui heerst ten aanzien van Brussel : “ Zo steekt de weerzin die de Vlaamse gemeen-schaps-minister Luc Van den Bossche openlijk voor Brussel ten toon spreidt , schril af tegen het engagement van zijn voorgangers. Een instelling als het VOC opgericht onder impuls van Lode Craeybeckx vindt bij hem geen gehoor meer en dat is maar een voorbeeld”
Sommigen in Vlaanderen schijnen zelfs gewoonweg te vergeten dat Brussel bestaat.
Om dit euvel te verhelpen werd zelfs een speciale “Dienst Administratieve Coördinatie Brussel” opgericht maar die cel is totaal onderbemand.
Ook de media vergeten telkens weer dat de Vlaamse Gemeenschap niet alleen de mensen uit het Vlaamse Gewest omvat maar evenzeer de Nederlandstaligen die in Brussel wonen.
Uit een recente enquête (DS 2 november 1993) blijkt trouwens dat de BRT-N onvoldoende aandacht besteed aan wat er in Brussel gebeurt zowel op politiek en maatschappelijk als op cultureel vlak.
Gelukkig zal de BRT-N eerlang ook berichten van de nieuwe succesvolle “TV Brussel” overnemen.
Wat wordt in het onderwijs gedaan om de jonge Vlamingen hun eigen hoofdstad te leren kennen en er zich spontaan als zelfbewuste burgers te gedragen ?
Een analoge opmerking geldt ook ten aanzien van de Vlaamse ambtenaren. Bij de vorming van die mensen - en zeker zij die zich bezighouden met de gemeenschapsaangelegenheden - moet Brussel uitgebreid aan bod komen.
Wanneer zeer vele Vlamingen Brussel niet kennen en er zelfs eerder afkerig tegenover staan, dan kan dit enkel een aanspo-ring vormen om daar dringend wat aan te doen.
Na en kennismaking “op het terrein” staan Nederlandstaligen heel wat positiever tegenover deze stad.
Dit blijkt zeer duidelijk uit de ettelijke geleide bezoeken aan Brussel die sinds eind 1989 georganiseerd werden vanuit het kabinet van Staatssecretaris Anciaux.
In diverse kringen (VEV-Comitee Brussel, universiteiten, politieke wereld, het sociaal-culturele milieu) werd herhaaldelijk bepleit dat steeds meer Vlamingen zich te Brussel zouden vestigen. Volkomen terecht !
Voor het behoud van de bestaande evenwichten is het noodzakelijk dat in het Hoofdstedelijk Gewest een voldoende aantal Nederlandstaligen wonen.
Waarop wachten de Vlaamse strijdverenigingen , die toch beween bekommerd te zijn om de Vlaamse aanwezigheid in Brussel om een sensibiliseringscampagne in die zin te voeren.
Ook de Vlaamse regering kan hier stimulerend optreden bijvoorbeeld door premies te geven aan ambtenaren die te Brussel komen wonen.
In dit verband kan men zich overigens de vraag stellen of het nog langer te verantwoorden valt dat bijvoorbeeld personeel van Brusselse instellingen (de Vlaamse Gemeenschaps-commissie, de sociaal-culturele centra enzovoort) buiten het Hoofdstedelijk Gewest woont.
Wie de stadsvlucht wil afremmen en poogt mensen ertoe aan te zetten zich hier te vestigen , moet ook waken over de leefbaarheid en de veiligheid.
Al is dit vooral een opdracht voor de regering van het Hoofdstedelijk Gewest, toch kan ook Vlaanderen hiertoe bijdragen. Voor heel wat materies (verkeer, openbaar vervoer, leefmilieu, huisvuilverwerking enzovoort ) blijven grensoverschrijdend overleg en samenwerking tussen beide gewesten meer dan ooit noodzakelijk.
Brabant bekleedt hierbij uiteraard een sleutelpositie. Jammer genoeg lijken sommigen zowel in Brussel als in Brabant er meer en meer toe geneigd zich op zichzelf terug te plooien.
Brussel en Brabant: geen muur ertussen !
Uit ontgoocheling over de geringe belangstelling van Vlaanderen voor zijn hoofdstad pleiten een aantal hoofdstedelingen ervoor de Vlaamse sociaal-culturele infrastructuur (kinderkribben, scholen, trefcentra en andere) in Brussel uitsluitend te reserveren voor mensen uit dit gewest.
Tweetaligen en Franstaligen uit Brussel zouden zelfs de voorrang moeten krijgen op mensen uit Brabant.
Ook wij zijn van oordeel dat anderstaligen (o.a. migranten) hier welkom zijn op voorwaarde dat zij het Nederlands karakter van deze voorzieningen respecteren.
Dat echter mensen uit Brabant zouden worden geweerd is regelrechte waanzin.
Niet alleen in Nederlandstalig Brussel maar ook in Brabant zijn isolationistische klanken te horen.
Niemand betwist de noodzaak de oude unitaire provincie Brabant te splitsen.
Al is het niet uitgesloten dat een zekere decentralisering soms nuttig kan zijn, toch vormt het een fenomenale dwaasheid om, vanuit een verkrampte anti-Brusselse reflex , instellingen uit de hoofdstad weg te halen en de band tussen Nederlandstalig Brussel en het direct Brabants ommeland te verzwakken.
Wie dat doet, aanvaardt in feite de FDF-stelling en beschouwt Brussel de facto als een Frans-ééntalige stad die men opgeeft .
Of gelooft men echt dat, wanneer Vlaamse administraties en diensten Brussel verlaten, de vrijgekomen ruimte automatisch gebruikt zal worden voor de huisvesting van Nederlandstali-gen ?
Zowel Brussel als Brabant hebben er alle belang bij dat tussen beide een zoo groot mogelijk samenhang bewaard blijft.
Overigens is het alleen al om praktische redenen onzinnig om gemeenten als bijvoorbeeld Lennik, Affligem en Dilbeek te laten afhangen van administraties die te …Leuven gevestigd zijn.
Brussel kan blijkbaar wel de hoofdstad van Vlaanderen zijn maar het kan en mag geen centrumfunctie vervullen voor Brabant. Begrijpe wie kan !
In plaats van muren te bouwen tussen (Nederlandstalig) Brussel en Brabant moet integendeel de interactie tussen beide bevorderd worden.
Dergelijke doorstroming is niet alleen levensnoodzakelijk voor Nederlandstalig Brussel maar bovendien de conditio sine qua non voor een zuinig en efficiënt beheer.
Vanzelfsprekend moeten de inwoners van de Brabantse rand ter plaatse kunnen beschikken over lagere scholen en degelijke bibliotheken.
De tijd behoort echter onherroepelijk tot het verleden dat vrijwel elke gemeente mocht aanspraak maken op een heus cultureel centrum met bijhorende zwemkom en sporthal en er bovendien - als het nog even kon - ook nog een eigen plaatselijke secundaire school bij kreeg.
Een en ander heeft trouwens geleid tot de verstedelijking van Brabant. Terwijl in de rand het groen en de open ruimte meer en meer verkwist worden , staan in Brussel hele wijken te verkrotten. Ook op het einde van de 20ste eeuw wordt er blijkbaar nog aan roofbouw gedaan.
Meer dan ooit is er een behoefte aan een geïntegreerd beleid waarbij Brussel op het vlak van cultuur (theater- en concertleven, tentoonstellingen, secundair en hoger onderwijs) een centrumfunctie vervult voor het Brabantse ommeland.
Overigens gaat het hier allerminst om eenrichtingsverkeer.
Brussel zelf moet voortdurend kunnen terugvallen op wat het ommeland te bieden heeft. Dit geldt ondermeer voor het groen, een god dat in een grootstad nu eenmaal minder voorhanden is maar precies daarom meer en meer een economische en culturele meerwaarde verwerft.
Een dergelijk geïntegreerd beleid maakt bovendien schoon schip met de bewering van sommige Vlamingen dat er reeds al te veel geld naar “Brussel” zou gaan.
Investeringen te Brussel (bijvoorbeeld scholen, sociaal-cultu-rele infrastructuur enzovoort) komen op die manier immers niet alleen de Vlamingen van Brussel ten goede maar evenzeer die uit de rand en zelfs die uit de rest van Vlaanderen.
Het handhaven en het versterken van de band tussen Brussel en de rest van de Nederlandse gemeenschap heeft nog een ander voordeel.
Het contact met de plurinationale grootstad belet dat sommigen zich zouden nestelen in de zelfgenoegzaamheid van het (o zo knusse !) Vlaamse Vlaanderen.
De vreedzame confrontatie met anderstaligen vormt immers de beste stimulans om de eigen Nederlandse identiteit te cultiveren.
Na het veroveren der autonomie is de versteviging van die identiteit ongetwijfeld onze belangrijkste opdracht geworden
Brussel en Brabant moeten hierbij het voortouw nemen. Men kan zich overigens de vraag stelen of de huidige relatief kleine provincie “Vlaams-Brabant” ( in feite een nogal hybriede naam voor twee uiteen liggende arrondissementen “Leuven” en “Halle-Vilvoorde” ) die uitdaging aankan.
De pas gevormde provincie “Vlaams-Brabant” beschikt - met alle respect voor Leuven - niet over een centrum van formaat. Slechts één stad - overigens minder dan een half uur van Brussel verwijderd – komt hiervoor in aanmerking: Antwerpen.
Bovendien bestaat er tussen beide Brabantse steden niet allen een cultuurhistorische maar ook een zeer sterke economische vervlochtenheid.
Gelijklopende belangen en directe samenwerking op het vlak van handel, nijverheid en diensten dragen van oudsher bij tot een hechte band.
Het is beslist geen toeval dat precies vanuit Antwerpen het eerst en het krachtigst de roep weerklonk Brussel niet los te laten.
Zou het, dit alles overwegende , geen aanbeveling verdienen de huidige provincies “Antwerpen” (de naam is in feite een relict van … de Franse Bezetting) en “Vlaams-Brabant” samen te voegen tot een nieuw krachtig Brabants geheel .
Beter dan wie ook, kan dit nieuwe Brabant samenwerken met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat ondanks zijn pluri-nationaal karakter nog steeds stevig geworteld zit in de Brabantse tradities.
Bij de heropbouw van Brussel na het barbaarse bombardement door de Fransen (1695), lieten de Brusselse schepenen de wanden van hun raadszaal opnieuw decoreren.
Naast de allegorische voorstelling van Antwerpen, Leuven en Brussel werden er toen ook de wapenschilden van deze drie Brabantse zustersteden aangebracht.
Iets gelijkaardigs deden de Antwerpse wethouders wanneer zij tijdens de zestiende eeuw , een nieuw stadhuis optrokken . Op de gevel van dit meesterwerk van de Nederlandse Renaissan-cestijl prijkt sedertdien een gouden leeuw op een zwarte achtergrond.
Die leeuw van Brabant staat daar in Antwerpen heus niet toevallig !
Uit: Vlaanderen morgen, 1994, 2, p. 5-15.